(Page 83)
Midden-Sumatra
Djambi
Oerwoud.
Er is op Java bosch, hier en daar veel bosch. Er is ook nog oerwoud; op enkele plekken in Zuid-Bantam en de Preanger, en vooral in het Zuiden van Banjoewangi en elders vindt men dit. En dan natuurlijk op de hellingen der bergen ! Hier en daar, tusschen de in cultuur gebrachte gebieden, heeft men nog wat bosch in zijn oorspronkelijken staat gehandhaafd, en het doet daar heel aardig aan in een door den mensch naar zijn inzicht geregelde en beheerschte natuur. Wat is dit alles, vergeleken bij de ongemeten wouden van Sumatra, waar het bosch de normale bekleeding van den bodem schijnt, hier en daar een weinig gestoord door luttele ontginningen? Wat zijn de riviertjes van Java bij tal van rivieren op Sumatra, waterrijker dan Bengawan of Brantas, maar welker namen nauwelijks worden gekend? Hier is alles ruimer van dimensies, grootscher, geweldiger. Dit Sumatra, eerst in het beginstadium van zijn ontwikkeling, mist harmonie en liefelijkheid; gij kunt de plekken tellen — wij hebben het nog steeds over Zuid-Sumatra — waar intiem natuurschoon tot bewondering stemt, tot droomen. Hier is alles van grooter afmetingen; bosschen, rivieren, bergen, dalen, vlakten, meren imponeeren door de structuur, en doen u zwijgend staan voor zoo ontzaglijk veel dat de menschelijke kleinheid toont tegenover eene natuur welke hier bouwde en vernielde op grooter schaal dan elders. Wij hadden van Benkoelen over Kepahiang gereden naar Tjoeroep, centrum van een aantal op de Kabahelling gelegen ondernemingen. Op die helling teekenen ontzaglijke vakken met het lichter groen van ondernemingsaanplant zich af tegen de donkerte van het bosch. Loeboek Linggau is het einde van dit cultuur-gebied. In een zonderling gebouwd, en nogal zonderling beheerd, hotelletje, brachten we den laatsten nacht op Palembangschen bodem door; den volgenden dag begon de reis door Djambi. Bij Moeara Roepit werd op dezen rit de eerste rivier: de Rawas, per pont gepasseerd; ook al wordt men vlug geholpen, het blijft altijd een belangrijk tijdverlies. En . . . we moesten dien dag, tot en met de passage over de breede Tebo nabij Moeara Boengo, zeven van die overzetten meemaken ! ! Gelukkig, bij Moeara Roepit is men al bezig aan den bouw van het Noordelijk bruggehoofd, en binnen het jaar zal ook deze historie tot het verleden behooren. De volgende overzet, over de Tambesi, brengt ons te Sarolangoen, onze eerste etappe op Djambischen bodem, en wij nemen haastig de lunch in de pasanggrahan omdat we nog dienzelfden dag Moeara Tebo wilden halen, een driehonderd Kilometer over wegen die geen groote snelheden toelaten, en daarin zeven overzetten .... we hadden eigenlijk den duur van dezen tocht onderschat. Dit doen Java-menschen dikwijls op Sumatra, althans buiten de hoofdwegen. Sarolangoen, Bangko het zijn namen welke de herinnering oproepen aan den laatsten Djambi-krijg (niet te verwarren met den opstand van 1916), eene expeditie in bosch en modder, uitermate onpopulair bij den troep waarin het gerucht rondwaarde: dat het alleen ging om de olie van Djambi. Bovenal: eene expeditie, geteisterd door ziekten als cholera, beri-beri en dysenterie, en berucht door de weinige zorg welke aan de verpleging van den soldaat werd gewijd. Wellicht kon het toen niet beter; men ging een land in, zonder wegen; het was eigenlijk alleen ingesteld op riviertransport. Patrouilles zwierven dagen, over slecht begaanbare paden, door het oerwoud, en nog herinneren wij ons uit die dagen de verhalen van soldaten, die, in dat zwijgende en donkere bosch waar bijna geen zonnestraal doordrong, tot diepe melancholie vervielen.
Na het sneuvelen van sultan Taha in April 1904 aan de Boven-Batang-Hari en het sterven van den ouden sultan Dipo Negara in datzelfde jaar, verloor de sultanspartij haar voornaamste hoofden; de rest was eene kwestie van tijd.
(Page 84)
Dit is nu ruim dertig jaren geleden. De opstand van 1916 toonde aan dat de Djambiër niet geheel te vertrouwen is, en men handhaaft er tot op heden enkele garnizoenen. Maar hoe geweldig is de verandering welke zich in die dertig jaren voltrok ! Onder de hoogst enkele bussen welke ge in Djambi ontmoet — er passeeren er ongeveer zeven per week ! — is er één, rijdend van Fort de Koek naar Loeboek Linggau, een reis van drie dagen. Er is op dit traject eenig vast verkeer ontstaan, en versche groenten van de Padangsche Bovenlanden en van Loeboek Linggau, gaan er nu en dan mee naar de posten in Djambi. Deze bussen hechten Minangkabau aan Palembang. Geweldige rubbertuinen rijgen zich aaneen, en voor de primitieve huisjes hangen sheets te drogen, of staat een mangeltje, en er zijn mannen die sheets transporteeren aan een picolan. Dan is er weer de rand van het bosch, een chaos van somber groen, waaruit woudreuzen uitsteken, welker kroon, ijl als kantwerk, als een teeken der glorie boven het lagere bosch hangt. Men ziet ze van veertig en vijftig meter hoogte, heerschers van dit donkergroene leger en het dichte struweel aan hun voet. Als de zon naar den horizon zakt, schildert het lage licht den boschkant op zij met eene schittering van kleuren, waarin de grijze stammen staan als de zuilen van een tempel. Het oog van den Java-man wordt op dezen tocht menigmaal getroffen door plankjes langs den weg, waarop gij leest: „Kromopaniro 200 m", en wanneer gij stopt bij een plokje menschen, werkend aan den weg, hoort gij dat het allen Javanen zijn die hier dit werk doen, en zij wonen samen in loodsen, van afstand tot afstand. Waèr gij reist in dit deel van Sumatra: in de vlakte bij Loeboek Linggau, in de pasanggrahans, langs de wegen door de bosschen van Djambi, gij ziet Kromo allerwegen, en het is met onmiskenbare voldoening dat hij merkt, met menschen van Java te doen te hebben. En is het niet te begrijpen dat, in dit land der vreemdelingschap, op het gezicht van een ouden Javaan een trek van blijdschap komt als hij het Java-nummer onzer auto ziet, misschien dat van het gewest waarin hij thuis hoorde, en hij snel de tjaping heft ten groet? Zóó gaat Kromo verder, als kolonist, als koelie, als bediende. Er is hier geen plek of gij ziet hem, en hoort zijn taal. Zeker zullen in dit sombere boschland zijn gedachten terugwieken naar zijn zonnig dorp in het oude Java, waar elke boom en bron een stuk is van zijn leven, waar in de verte de gamelan klinkt. In elk geval, hij is nu hier, en hij slaat er zich doorheen. Dit zijn de voorposten der zwervers, die een brokje van het Javaansche leven brengen in het stille Djambi. Tegen den avond eerst zijn wij te Moeara Boengo, waar de vrij breede Tebo nog per pont moet worden overgestoken. Er is juist, van Djambi, een hekwieler gearriveerd, en er worden materialen gelost voor wegen en bruggen. De gebeurtenissen der komende jaren kondigen zich aan; over een jaar of tien zal de reiziger zien, dat veel in dit land zich sterk heeft veranderd. Wij moeten nog het stuk tot Moeara Tebo rijden, en arriveeren er tegen acht uur in den avond. Het was een zware dag, doch vol indrukken van nieuwe dingen, en van glimpen van een leven dat zich gaat wijzigen in sneller tempo. Het is alles: door de rubber, de groote hervormer, de wegbereider voor alles dat thans nog wacht op betere communicatie, op sneller transport, en het zal goed en kwaad zijn dat grootere kansen gaat krijgen.
Posted by 1:53 AM and have
0
komentar
, Published at
No comments:
Post a Comment