Mengupas tempoe deoloe, muslim, bisnis, sistem dan strategi

SEJARAH KERAJAAN JAMBI (BAGIAN 13) BOOK 1906

SEJARAH KERAJAAN JAMBI (BAGIAN 13) BOOK 1906

Tijdschrift voor het binnenlandsch bestuur, Volume 1, Number 30, 1 January 1906 — EEN EN ANDER BETREFFENDE HET RESSORT VAN DEN CONTROLEUR TE SAROLANGOEN, ONDERAFDEELING BOVEN-TEMBESI DER AFDEELING DJAMBI. [CHAPTER]

EEN EN ANDER BETREFFENDE HET RESSORT VAN DEN CONTROLEUR TE SAROLANGOEN, ONDERAFDEELING BOVEN-TEMBESI DER AFDEELING DJAMBI.
De onderafdeeling Boven Tembesi, aanvankelijk bestuurd door den Controleur met 2 aan hem toegevoegde Controleurs, is thans gesplitst in twee ressorten, elk bestuurd door een Controleur, respectievelijk met standplaats te Sarolangoen en te Moewaro Sijau. Het ressort van den Controleur te Sarolangoen zoude gevoegelijk de Midden Tembesi kunnen worden geheeten en omvat het stroomgebied van dien naam, waaronder dan begrepen zijn de geheele stroomgebieden der Batang Asaj en Batang Limoen. De officieele naam van die standplaats is Soeroelangoen en — gelijk meermalen het geval is met dergelijke plaatsnamen — verkeerd. De juiste schrijfwijze is Sarolangoen, eene verkorting van Saro-melangoen; deze benaming vindt zijn grond in den oorsprong dier plaats. Sarü [de eindklinker is de a met de klank tusschen de gewone open o en de Javaansche a] beteekent naar, ellendig, behoeftig, armelijk, nooddruftig; melangoen beteekent verhuizen als gevolg van ondervonden teleurstellingen op de vorige woonplaats. De stichter van genoemde doesoen toch, als door het noodlot vervolgd, had bij voortduring misoogsten en andere tegenslagen; verhuisde hij naar eene nieuwe streek, dan rustte ook daar geen zegen op zijn arbeid. Ten langen leste vestigde hij zich aan de Batang Tembesi tegenover de uitwatering der Batang Asaj, waar het hem ook al niet voor den wind ging, maar afgetobd en moegestreden gaf hij den kamp op tegen Hiun. Best. XXX. 1
zijn boos gesternte, sleepte nog eene wijle hongerend en dorstend zijn droef bestaan voort, en stierf eindelijk ellendig en verlaten; zelfs de herinnering aan zijn naam schijnt's mans onverzoenlijk noodlot te hebben weggevaagd. Die treurige geschiedenis nu gaf het aanzijn aan den naam van het huidige Sarolangoen.
Als de bakermat van het geheele Midden Tembesi stroomgebied is te beschouwen het landschap Alam Soengaj Tenang hetwelk oorspronkelijk tot Krintji behoorde, doch eerlang met Serampas zich daarvan afscheidde en door den Jang di Pertoean van Pagerroejoeng —onder wiens oppergezag het stond— als vazal-staat, maar met groote mate van onafhankelijkheid, werd erkend. Ook Serampas werd zelfstandig doch met minder hooge positie 1 ). In den aanvang waren deze streken slechts spaarzaam bewoond door eene oer-bevolking, de Oeloe's of de Koeboe'a, van welke laatste soort er tegenwoordig nog in de wildernissen worden aangetroffen 2 ). De uitzwermende Menangkabauers [en ook Krintjiërs maar in mindere mate] zakten af langs de Batang Tembesi [toen nog Soengaj Retèh geheeten] en Batang Asaj [toen nog Soengaj Meramj geheeten 3 ), zetten zich hier metterwoon neer, vermengden zich ten slotte met die bevolking en werden de latere, zoogenaamde Batin 4 ) bevolking.
Nog later, toen de Batin bevolking hier, hoewel nog spaarzaam aanwezig, voor een groot deel reeds bezit had genomen van den grond langs de Batang Tembesi en enkele gedeelten langs de Batang Asaj, had eene immigratie plaats van Menangkabausche goudzoekers. Zij noemden zich oerang Pengoeloe als staande onder Pengoeloe-hoofden en vestigden zich langs de Batang Asaj en Batang Limoen en eindelijk ook aan de Batang Tembesi. Het moet toen een woeste tijd geweest zijn, moord en doodslag waren aan de orde van den dag: het goud was er de oorzaak van. De Batin bevolking kon de invasie niet keeren, daarom gaf zij den begeerden grond in bruikleen tegen eene jaarlijksche schatting van een zeker bedrag aan goud. Echter waren er streken langs de Batang Asaj waar het gezag der Batin bevolking slechts problematisch was; daar opponeerde de Pengoeloe bevolking tegen hare inmenging en schatting-oplegging; zij beweerde onbeheerden grond te hebben in bezit genomen en direct ondergeschikt te zijn aan den vorst van Pagerroejoeng. Die houding veroorzaakte uiteraard groote tweespalt en animositeit welke nog tot op den huidigen dag bestaan — hoewel thans in latenten vorm, met name tusschen Datoeq nan Berëmpèq en Keieboe nan Limo.
Het oudste landschap heet Batin 11, gelegen langs de Batang lembesi, eertijds met een reusachtig gebied doch thans slechts gering in uitgestrektheid; daarna constitueerde zich het landschap Batin V, ontstaan aan de Batang Asaj en zich later uitstrekkende over de geheele Batang Limoen en een goed deel der Batang Tembesi.
Beide landschappen, toenmaals staande onder de suprematie van Alam Soengaj Tenang, omvatten toen met Soengaj Tenang zelf, het geheele Midden Tembesi gebied tot aan de grens met het tegenwoordige Batin XXIV di oeloe, waar het eigenlijke gezag van den Sultan van Djambi een aanvang nam. Intusschen schijnen de Menangkabausche landverhuizers steeds ver der te hebben willen doordringen '■>); dit moet den Djambischen vorst beducht hebben doen worden voor de integriteit van zijn land, en ten slotte er hem toe hebben geleid zich ter zake met den vorst van Pagerroejoeng te verstaan. Naar verhaald wordt, werden er twee samenkomsten gehouden van gezanten der beide partijen, n.l. te Boekit Simandiangin en te Poelau Siboedjang, alwaar een plechtig eedverbond werd gesloten en deze aangelegenheid geregeld, zoodanig dat dit gebied in zijn geheel tot Djambi zoude gerekend worden te behooren, doch ook de aloude band met Pagerroejoeng moest worden in eere gehouden. Alam Soengaj Tenang, Batin II en Batin V 6) kregen ieder een piagem van den Sultan van Djambi en werden tezamen genoemd de Soerat nan 111 Poetjoeq, waarmee werd aangeduid, dat die drie landschappen één rechtsgebied uitmaakten. Soengaj Tenang schijnt echter met die oplossing geen genoegen te hebben genomen en zich maar noode die ondergeschiktheid aan den Sultan te hebben laten welgevallen; de piagem schijnt Soengaj Tenang nimmer te hebben willen aannemen, zoodat er naar een „Dritte im Bunde" moest worden uitgezien ; deze werd gevonden in de federatie der Batin IX aan de Batang Merangin. In elk der landschappen Batin 11 en Batin V en later ook in Batin IX werden twee eerste hoofden aangesteld, de een zetelende in de meest benedenstroomsche doesoen met den titel van Rijo Pembarep, en de andere met standplaats in de meest
bovenstroomsche doesoen met den titel van Rijo Pemoentjaq, zoodat men had in: [ Rijo Pembarep te Teloeq Ketjimboeng | Rijo Pemoentjaq te Batoe Penjaboeng _ j Rijo Pembarep te Lidoeng | Rijo Pemoentjaq te Sebakoel . f Rijo Pembarep te Pamenang. ) Rijo Pemoentjaq te Poelau Rengèh. Deze instelling diende om te doen uitkomen dat, ofschoon DjambVs Sultan gezag voerde over deze landen, ook de vorst van Pagerroejoeng gerechtigd bleef zich hier te doen huldigen ; daarom was de Rijo Pembarep degene die den Sultan te gemoet ging, wanneer deze herwaarts kwam, terwijl de Rijo Pemoentjaq zulks behoorde te doen ten aanzien van den Jang di Pertoean van Pagerroejoeng; als zoodanig heeten zij de Moeko moeko (van moeko =: gelaat) d.i. zij moesten het gelaat gewend hebben onderscheidenlijk naar Djambi en naar Pagerroejoeng '). Gaandeweg vormden zich nu de andere landschappen; die aan de Batang Asaj stonden meer onder directen invloed van Soengaj Tenang en hadden daarom geene bemoeienis met de Soerat nan tigo poetjoeq sedert dat landschap zich aan dien bond onttrokken had. Batin II dijde uit tot Batin VIII, loste zich als 't ware daarin op, waarna het rijo pembarep- en het rijo pemoentjaqschap zich respectievelijk verplaatsten naar Penaroen (benedenstrooms) en Tandjoeng Oagaq (bovenstrooms). Wat de pengoeloe bevolking aangaat, deze consolideerde zich mede tot eenige landschappen onder de suprematie van het landschap Datoeq nan Betigo. Eindelijk ontstond het Batin landschap Tjermin nan Gedang, hetwelk zich vermaagschapte met het invloedrijke geslacht van den Djenang van Koto Boeajo, die de stedehouder was van
den Sultan voor deze streken, en welke verwantschap het middel werd, om zich hier van een persoon te voorzien, die toezicht kon houden op den gang van zaken en den Djenang bericht kon zenden, wanneer er eenig ongewenscht voorval plaats vond. Vandaar de naam Tjermin nan Gedang, dat is de groote spiegel, of het groote oog. Alle deze landschappen (met uitzondering van die langs de Batang Asaj, welke door hunne vroegere nauwere verhouding tot Soengaj Tenang, een meer afzonderlijk standpunt behielden) bleven tot de jurisdictie der Soerat nan tigo poetjoeq behoor en, in dier voege, dat in de plaats van Batin II nu de Batin VIII traden en in die van de Batin IX, de Datoeq nan Betigo, terwijl Tjermin nan Gedang als dwarskijker fungeerde, wanneer de Soerat nan 111 Poetjoeq tot het berechten van zaken vergaderd was op de plaats Tandjomg Sri Boelan (de z.g. tanah Kerdjan=keradja:in) der doesoen Sarolangoen. Sedert de annexatie van Djambi is deze adat-instelling uiteraard komen te vervallen; het ressort is thans verdeeld in de ondervolgende districten: / 1 Batin V l 2 Batin II Batin 3 Kampong IV di Mr landschappen, j 4 Kampong IV di Moedig I 5 Tjermin nan Gedang 6 Batin Boekil Boelan l 7 Pengoeloe Boekit Boelan t. , . I 8 Datoeq nan Betigo Penghoeloe I „ _. * * , , , (9 Tiqa Doesoen landschappen. 10 K % mpong IV 11 Datoeq nan Bërémpèq il 2 Keieboe nan V 13 Seloero 14 Batin Pengambang 15 Soengaj Pinang De vroegere bestuursvorm en rechtspraak, belangwekkend genoeg om te kennen, bezitten geen actualiteit meer; de beschrij-
ving daarvan kan dus te dezer plaatse achterwege blijven ; zulks zou ook te veel plaatsruimte vorderen, wat niet in overeenstemming zou zijn met den aard van dit opstel. Het tegenwoordige Inlandsch bestuur is op eenvoudige leest geschoeid : aan het hoofd van elk district staat een districtshoofd; hieronder staan een onderdistrictshoofd, verder doesoen- en onderdoesoenhoofden, ieder met kampong-hoofden onder zich. De bevolking is gelaten in het genot harer eigen rechtspleging, wat natuurlijk de restrictie in zich sluit, dat er op verscheiden punten aan dat genot wordt gederogeerd.
Wat de bevolking betreft, deze is in den grond van goedaardigen en zachtmoedigen aanleg. Zij heeft zich spoedig kunnen neerleggen bij den nieuwen stand van zaken. Bij den aanvang onzer actie werd zij opgezweept tot den oorlog ; de Sultan zond brieven rond om zijne onderdanen daartoe aan te zetten, booze verhalen werden rondgestrooid dat de „oerang blanda ajeitan" de vrouwen zouden verkrachten, de kinderen vermoorden en de huizen verbranden; de djenangs, de strenggeloovige kafir-haters, ook vrouwelijke met de klewang in de hand, goeroes van gezag en enkele hoofden die een naam van onversaagdheid en onbuigzaamheid hadden op te houden, zij gordden zich aan tot den strijd, en sleepten het volk mede; veelmaals met dwang en onder bedreiging van wegvoering hunner gezinnen en verbranding hunner goederen. Doch toen men bespeurd had welken vijand men voor zich had, in de eerste plaats ondervonden had hoe die bewapend was, maar daarna ook hoe die vijand er op uit was om weerloozen en goederen te sparen, toen men ervoer, dat waar kwaad vergolden moest worden, wel billijke bestraffing maar nooit redelooze wraak werd toegepast en vergevingsgezindheid dikwijls genade voor recht in de plaats deed stellen, — toen was het verzet al spoedig gebroken en des Sultans zaak hier eene hopelooze.
De enkele onverzoenlijken gingen voort met het verzet, soms zelfs na zich reeds onderworpen te hebben, maar de overgroote meerderheid zwichtend voor de superioriteit van den vijand, gaf zich gewonnen en berustte zonder morren in het haar ongunstig gestemde lot en wist zich al heel gauw in den nieuwen toestand te schikken. Gewillig geeft zij thans gevolg aan de bevelen van het bestuur. Het komt nog al eens voor dat zij oppositie voert tegen hare hoofden, maar heeft het bestuur eenmaal zijne beslissing doen hooren, dan treedt gedweeheid in de plaats van die neiging tot verzet. De drang bij den kleinen man om zich in direct contact te stellen met het bestuur is opvallend groot. Dit nu moet ons niet verleiden tot zelfvoldaanheid en een zeker zelfverheerlijkend gevoel van optimisme, want het is er ver van af dat de oorzaak daarvan te zoeken is in meerdere genegenheid voor den nieuwen heerscher dan voor den vroegeren Mohammedaanschen vorst; het is alleen een bewijs voor den logischen aard van den landzaat. Toen deze begreep dat hij de nederlaag had geleden, wel, toen boog hij het hoofd; en nu tracht hij van den nood eene deugd te maken 8 ). Gaarne, vaak wat al te gaarne, wendt hij zich, met zekere gemoedelijkheid en vrijmoedigheid tot den Controleur, een gevolg van zijne gezonde neiging om van twee kwaden het minste te kiezen, omdat hij ondervindt dat onder het nieuwe régime klaren wijn geschonken wordt en voet bij stuk gehouden, tot dusver twee onbekende zaken en welker afwezigheid juist het gezag der hoofden hier steeds problematisch heeft doen zijn. Ontwikkelt dit volk zich verder langs geleidelijken weg,
zonder schokken, zonder booze invloeden van buiten, dan mag de rust hier verzekerd worden geacht. Kwade elementen kunnen nog onheil brouwen, wanneer die hier mochten komen binnenvallen, maar een diepgaand, uitlaaiend succes behoeft niet gevreesd te worden. Dat bleek reeds in medio 1903. toen hier de aanslag plaats vond der bende van Pangeran Hadji Oemar en Djenang Seman. Die bende verkreeg eerst eenigen steun, maar werd ten slotte verraden en Djenang Seman vond hier den dood. Opmerkelijk is het dat die zelfde Djenang Seman toen hij de lieden opruide tot vernietiging van het bestuur 9 ) en herstel van het Sultansgezag, hen ten zeerste inprentte om zorgvuldig te waken, dat de kinderen zich niet met de „oerang blanda sjeitan" zouden eigen maken, want zij zouden ten slotte hunne vaders verloochenen en verraden. Hij was zich bewust van de waarheid dat dengene die de kinderen beheerscht de toekomst behoort; en hij had het zeker al bespeurd hoe de Djambische jeugd spoedig de vrees en teruggetrokkenheid voor de witte duivels liet varen en vaak eene aanhankelijkheid vertoonde, welke een psychologisch raadsel mocht heeten 10 ). Reeds ruim een jaar bestaat hier eene particuliere inlandsche school, bezocht door 80 kinderen. Dat het volk ook onaangename eigenschappen bezit, valt
niet te ontkennen. Doch die treft men immers bij elk volk aan, beschaafd of onbeschaafd. Sluipmoord kwam in den sultanstijd vaak voor, roofmoord eveneens; die misdrijven zijn echter thans uitzondering. Diefstal komt wat veelvuldiger voor; vee-diefstallen daarentegen, vroeger zeer vaak voorkomende als een gevolg van het bekende tarik — menarik stelsel, schijnen tot het verledene te behooren. In schuldzaken betoont de Djambiër zich al zeer onsympathiek. Als een schuldenaar den overeengekomen termijn van betaling laat verloopen zonder aan zijne verplichting te voldoen, dan is zijne reden daarvoor: dat de eischer hem niet gemaand heeft. Maant deze hem een of twee keeren, dan heet het: hij heeft pas eens of twee malen om zijn geld gevraagd. lemand die op tijd betaalt, dan wel eene belofte — mondeling of schriftelijk — tot het voldoen eener schuld nakomt, of zelfs een bij rechterlijke uitspraak verleenden termijn niet overschrijdt, is eene groote uitzondering. In deze monstrueuze onbetrouwbaarheid in schuldzaken wordt de landzaat nog overtroefd door den geïmmigreerden Menangkabauer. De leden van het Menangkabausche ras, die hierheen „auswandern", voornamelijk degenen die de titels voeren van Datoeq, Pekih, Tongkoe, Malim, en daarmee een zeker aanzien usurpeeren bij de goedgeloovige gemeente, zij vormen hier een ploertendom en een oplichtersbende zonder weerga. En tot gerechtelijke vervolging van deze individuen komt het al zelden, omdat de eischers hen ongaarne voor den rechter dagen, wetende dat de schuldenaars, — vagabondeerende, klaploopende, mooie praatjes houdende, den grooten heer uithangende als zij doen ll ) toch zoo goed als niets bezitten, en als hun het vuur te na aan de schenen wordt gelegd, met de noorderzon
verdwijnen, waarmee men alle kans verspeelt om ten minste nog iets van zijne vordering te innen. Over 't algemeen kan dan ook gezegd worden dat de peng-oeloe-bevolking, afstammelingen van hetzelfde slag van Menangkabauers, zich van veel minder gunstige zijde doet kennen dan de batin-bevolking. Komen beide ras-soorten met elkander in botsing dan zal altijd de pengoeloe zich arrogant op den voorgrond stellen, met veel vertoon zijne zaak bepleiten, op zijn stuk blijven staan, zich voordoen als de verongelijkte martelaar, terwijl de batin met meer bescheidenheid zijne bezwaren aanvoert en spoedig geneigd is toe te geven, wanneer het bestuur dat verlangt. Zoowel bij de batin als bij de pengoeloe bevolking bestaat het matriarchaat, doch met velerlei onderlinge afwijkingen, zoodat zij dan ook twee verschillende bangso vormen; de man die huwt met eene vrouw uit de andere bangso (semendo hu. weiijk) treedt in de bangso zijner vrouw, en ook de kinderen volgen de bangso der moeder. De taal is het Maleisch met dialectische afwijkingen; het Menangkabausoh en Middenmaleisch spelen er een hoofdrol in maar ook een blijkbaar bepaaldelijk Djambische taal ligt er aan ten grondslag, terwijl vele Javaansche woorden mede in gebruik zijn. Eene eigenaardigheid is het zoogenaamde bebanfjang balik, eene soort van dieven- of geheime taal, waarvan de jongens en meisjes zich bedienen wanneer zij samen zijn. Deze bestaat uit de gewone, gebruikelijke woorden, doch met omwisseling van de beide lettergrepen bij twee lettergrepige, en van de beide laatste lettergrepen bij drie of meerlettergrepige woorden, echter met dien verstande dat de slotmedeklinkers hunne plaats behouden. Bij woorden die bestaan uit de verdubbeling van een zelfde lettergreep vervalt alleen de beginletter der 2 de lettergreep. B. v.
tidaq = da'ti soesoe = soe 'oe bedjalan = beladjan koekoe = koe'oe
akoe = koe'a mi = ni'i kamoe =■ moeka tadi = dita boedjang = djaboeng tinggal = gangtil Algemeen wordt de Mohammedaansche godsdienst beleden, maar de ware vroomheid zit er niet diep in. De dagelijksche gebeden worden trouw verricht, de vrijdagsdienst wordt echter gaarne veronachtzaamd, zelfs in die mate dat hoofden en geestelijkheid nu en dan het bestuur om machtiging verzoeken om de nalatigen tot moskeebezoek te dwingen. Ontvangen zij dan daarop het bescheid dat het bestuur zich met die gods-dienst-aangelegenheid niet inlaat, dan keeren zij terug en laten de zaak op haar beloop. Enkele vrome goeroe 's wenden natuurlijk gaarne hunnen invloed aan om die godsdienstige onverschilligheid tegen te gaan, maar is het den onvromen niet naar den zin, dan beklagen zij zich bij het bestuur, wel een bewijs dat het volk in den grond maling heeft aan het vroom gedoe, en fauatisme hier onbekend is, natuurlijk uitgezonderd bij enkele individuen. De vroegere Sultans trachtten meermalen in piagems het volk tot een strenger godsdienstig leven aan te zetten, maar van veel invloed is die inmenging van den vorst nooit geweest. Toch wordt streng de hand gehouden aan het dzikir en het mengadji koran terwijl ook verscheidene tarekats worden beoefend; zelfs vrouwen treden op als goeroe ngadji, en de meeste meisjes leggen zich even goed op het koran lezen toe als de jongens; in sommige doesoeus wordt ook onder de bedrijven door, elementair onderwijs gegeven in de Arabische taal 12 ). De bedevaart naar Mekka wordt gaarne ondernomen omdat de hadjikleeding relief geeft tegenover de bevolking; den hadji-
titel noemt men dan ook een pangkat en het bloedgeld wegens het dooden van zulk een tulbanddrager is aanzienlijk hooger dan dat voor een gewoon mensch. Vóór de annexatie smukten ook velen die nooit Mekka gezien hadden zich met de djoebba en de sorban, zoodra zij een zekeren roep van godsvrucht genoten; tijdens onze actie moesten die kleedingstukken al gauw worden opgeborgen en toen was men er weer dadelijk zelf op uit, om met dat vroegere misbruik den draak te steken ! Sarolangoen, 12 November 1905 Van den Bor.
1) Vandaar de naam nAlani" welke ook voorkomt in de oude piagems van Soengaj Tenang, doch waarop Serampas geen recht heelt. 2) Sedert den allerlaatsten tijd beginnen zij zich meer te civiliseeren en voor het bestuur te verschijnen. 3) Retèli=iatas=vaneen snijden, vaneen kappen, nl. het over de rivier hangende geboomte om zicli een doortocht te banen; marasaj= zich vermoeid, afgewerkt gevoelen, nl. wegens diezelfde bezigheid. 4) Batin, d. i geheim, verborgen in tegenstelling met thahir = zichtbaar, slaat volgens sommigen op de diepe wildernissen te midden waarvan men vroeger leefde, ongezien en onbespeurd; volgens anderen duidt het op de vermenging met die Koehoe 's, waarvoor men niet gaarne uit-
komt, omdat men zich er over schaamt van zulk een laagstaand menschenras af te stammen, zoodat men er op uit is de afkomst op mythische wijze te verklaren in verband met allerlei bovennatuurlijke voorvallen en personen, dus zooveel als afstammende uit het bovenaardsche verborgene.
5) Van uit Serampas was reeds eene nederzetting te Rangkiling gevormd. En op Koto Boeajo maakte Soengaj Tenang aanspraak. 6) Kortheidshalve worden in plaats van de titels der hoofden, de namen der onder hen staande landschappen genoemd.
7) Ook uit de zegswijze: teliti dari Djambi oendang 2 dari Mcnangkabau d.i. de bestuursvorm uit Djambi, de rechtspraak uit Menangknbnu blijkt dat Pagerroejoeng 's invloed in deze landen behoorde levendig te blijven.
8) Eene vroeger fanatieke medestrijdster, Gadis Boepit die tijdens de Singkoet affaire met het zwaard in de vuist gereed stond om, wanneer tot den kle wan gaan val zou worden overgegaan, onder het aanheffen van den heiligen oorlogs kreet, zich mede in het strijdgewoel te werpen, kwam later uit eigen aandrang naar mij toe, om onder het aanbieden van rijst, kippen en klappers te vertellen, dat zij zich voortaan naar de bevelen van den nieuwen heerscher zou weten te voegen.
9) De man had 7 kogels voor mij bewaard, hij schoot ze alle met zijn winchester op me af—vertelde hij later aan anderen die hem verrieden — hij hoopte me getroffen te hebben, maar 't was duister, en hij stond aan den overkant der rivier, dus wist hij 't niet! Zijne bende concentreerde het vuur op 't controleurs etablissement, een 30 tal schoten dreunden door de nachtelijke stilte, weldra gevolgd door een levendig gepaf mijner 6 pradjoerits. De vijandelijke kogels sloegen rondom ons in den grond en in de wanden der woningen, wij betreurden den den dood van één noncombattant, een politieoppasser, en de vijand kreeg ook é*n doode niettegenstaande de duisternis. We waren dus quitte. 10) Nog onlangs weer keerde van Java een knaap terug, die een Officier van Gezondheid circa 2 jaren geleden derwaarts gevolgd was en bij diens gezin was opgevoed, tot het uur van scheiden sloeg, en de familie naar 't vaderland toog.
11) Toen er eens een van die heeren de gevangenis in ging, kwam zijn broer informeeren hoe't nu moest met zijne voeding, aangezien hij gewend was dagelijks een kop waterchocolade met suiker te drinken ca een gebraden hoen te verorberen.
12) Op den Sultan van Turkije wordt gaarne het oog gericht. Het is opmerkelijk dat men door de kleuren der Xederlandsche vlag middel heeft weten te vinden om den Turk te eeren; men meent namelijk dat die kleuren de verzinnelijking zijn van het bruine en blanke ras en den Turk. Het bruine ras (het blauw=zwart) staat onder het blanke volk (het wit) mair boven deze staat de Turk (het rood).


share this article to: Facebook Twitter Google+ Linkedin Technorati Digg
Posted by Yandex, Published at 2:03 AM and have 0 komentar

No comments:

Post a Comment